Sätze in Gruß und treffen verwendet
Goede dag, Hallo. = Hallo.
Tot ziens = auf Wiedersehen.
Vaarwel, Dag, Aju. = Bis später.
Goede morgen = Guten Morgen.
Goede middag. = Guten Tag.
Goedenavond = Guten Abend.
Goede nacht. = Gute Nacht.
Ja. = Ja.
Nee = Nein.
Dank u. = Dank.
Niets te danken, geen dank. = Ist keine Sache.
Alstublieft. = Bitte.
Excuseert u mij. = Sorry; sorry.
Moeder = Mother.
Vader = Vater.
Vrouw = Ehepartner (Ehefrau)
Echtgenoot, Mann. = Es (große)
Zoon = Junge.
Dochter = Mädchen.
Vriend (e), Vriendin (k). = Freund.
Spreekt u. = Sprechen Sie.
Hoe zeg je dit in het Nederlands? = Wie man das auf Niederländisch?
Waar is het toilet? = Wo ist die Toilette?
Hoe heet je? = Wie heißt du?
Leuk je te ontmoeten. = Freut mich, Sie zu treffen.
Dank u wel. = Vielen Dank.
Ik begrijp u niet. Ik weet het niet. = Ich verstehe nicht.
Hoe gaat het ermee? = Wie geht es dir?
Goed. = Gut.
Slecht. = Schlecht.